Passend advies van een assurantietussenpersoon / SVI

Eiser heeft in 2018 zijn assurantietussenpersoon (ATP) de opdracht gegeven een autoverzekering voor hem af te sluiten. ATP heeft vervolgens een offerte uitgebracht, waarop een WA-verzekering én een ongevallen-inzittendenverzekering (OIV) stond. Eiser is hiermee akkoord gegaan.

In de vervolgens afgesloten OIV is opgenomen dat bij blijvende invaliditeit na een ongeval een bedrag van maximaal EUR 25.000 per persoon wordt uitgekeerd (ongeacht de daadwerkelijk geleden schade).

Drie jaar later (in 2021) is eiser een ongeval overkomen met zijn auto. Daarbij heeft hij een dwarslaesie opgelopen.

Eiser meent vervolgens dat de ATP een fout heeft gemaakt. De ATP had in plaats van een OIV in 2018 een Schadeverzekering Inzittenden (SVI) moeten adviseren en afsluiten. Voor die verzekering had een iets hogere premie moeten worden betaald, maar die verzekering had in de huidige situatie (de dwarslaesie) een veel hogere uitkering geboden. De SVI had namelijk de werkelijke materiële en immateriële schade vergoed tot een maximum van EUR 1.000.000.

De rechtbank heeft zich over deze situatie gebogen en beoordeeld of deze ATP de zorg heeft betracht die van een redelijk handelend en redelijk bekwaam tussenpersoon mocht worden verwacht. De rechtbank stelt daarbij voorop dat de zorgplicht van de tussenpersoon niet zover gaat dat hij de best denkbare prestatie moet leveren. Er is géén sprake van een fout als hij zijn klant wel een passende, maar niet de allerbeste of allergoedkoopste polis adviseert. Wat passend is, hangt mede af van de wensen van de klant.

In dit geval had eiser zelf alleen verzocht om een WA-verzekering, zo heeft hij (pas) ter zitting erkend. Op de ATP rust dan niet de plicht om te wijzen op alle aanvullende verzekeringsmogelijkheden. De ATP had in dit geval gewezen op de OIV, wat al meer was dan waar de klant om vroeg. Als de klant hierover vragen had, had hij die na ontvangst van de offerte kunnen stellen. Met de OIV was de klant al ruimer verzekerd dan de aanvankelijk gewenste WA-verzekering. In dit geval moet de OIV dus als passend worden aangemerkt.

Ik denk dat deze uitspraak de ATP terecht beschermt tegen situaties als deze, waarin zich een concreet schadegeval heeft voorgedaan en voor dát geval – achteraf bezien – een betere verzekering mogelijk zou zijn geweest. Je kunt nu eenmaal niet in de toekomst kijken. Er bestaan niet voor niets allerlei soorten verzekeringen, welke verzekering de klant wil hangt van allerlei omstandigheden (waaronder premie en risicobereidheid) af.

De ATP had zich wellicht wel ellende (lees: de aansprakelijkstelling en de procedure) kunnen besparen, als hij meer had vastgelegd over zijn advisering. In dit geval wordt hij ‘gered’ door de erkenning van de klant ter zitting dat hij aanvankelijk slechts om een WA-verzekering had gevraagd en de offerte waarop de OIV stond, maar een goed dossier (met bijv. een gespreksverslag) had veel kunnen voorkomen.

Bron Agnes Koert Advocaat Verzekeringsrecht